Bloemen als dansers

De tekeningen van Margriet Diertens (Roden 1956), ontstaan spelenderwijs. Ze zijn het resultaat van kijken, onderzoeken, aftasten, knippen, plakken, rangschikken, afdrukken, herhalen, bedekken en tevoorschijn toveren. Altijd zijn het met krijt getekende vormen op papier. Soms worden deze vormen uitgeknipt en als zodanig gepresenteerd, soms worden de uitgeknipte vormen samengesteld tot een nieuw beeld. Liever dan over collages spreekt de kunstenaar dan over “samengestelde tekeningen” of over “monteringen”. Hoewel ontstaan uit het spel met onderwerp en materiaal, is het werk zelden frivool. Het zwarte krijt, dikwijls zwaar aangezet, laag over laag aangebracht, soms als tere lijn een spoor trekkend over het papier, geeft het een aards en doorleefd karakter. Deze doorleefdheid wordt enerzijds teweeggebracht door de doorwerktheid van de tekeningen, anderzijds – en vooral in de lijntekeningen – is het de doorleefdheid in de waarneming van de kunstenaar, de intensiteit van kijken en noteren die voor de toeschouwer voelbaar is.

Organische vormen dienen als uitgangspunt voor het werk. De laatste tijd zijn het bloemen, kelken; voorheen waren het schelpen, of ook wel vazen, kommen of tassen. Al deze vormen hebben een hart. Ze omsluiten iets dat kwetsbaar is en laten zich – heel af en toe – in de kaart kijken. Margriet Diertens dicht haar vormen menselijke eigenschappen toe. Ze kiest juist voor deze vormen (en niet voor de mensfiguur) omdat ze als vorm werkbaar en manipuleerbaar zijn. In hun betekenis laten ze ruimte voor interpretatie en boren een groot gebied aan (gevoels-) associaties aan. Ze geven hun geheim nooit helemaal prijs en vertellen nooit een al te letterlijk verhaal.

In de tekeningen vragen de abstracte kwaliteiten aandacht voor zichzelf. Ze bepalen de uiteindelijke betekenis van de werken – die de letterlijke verwijzing naar “bloem” of “kelk” overstijgt. De werken zijn van een kranig formaat. Zij tonen handschrift, beweging, ritme, structuur, gelaagdheid. Vorm, lijn en vlak leven in spanning en samenspel, waarbij het wit van het papier meespeelt of onder een dikke laag krijt verdwijnt. Op deze manier vertelt ieder werk zijn eigen verhaal: over kwetsbaarheid en kracht, openheid en geslotenheid, rauwheid en tederheid, helderheid en geheimzinnigheid, zwaarte en lichtheid, beweging en rust, bewogenheid en stilte. De betekenis van de werken is niet eenduidig en nooit precies in woorden te vangen Zij ontstaat in de samenwerking van de werken onderling (niet voor niets worden veel werken gepresenteerd als twee- of drieluik) en in samenwerking met de (gekleurde) blik van de kijker. Er blijft ruimte voor het onzegbare, voor het raadsel – en voor het spel. De tekeningen van Margriet Diertens zijn dan ook geen afbeeldingen van bloemen als in een natuurgids – maar bloemen als getekende bloemen, bloemen als dansers, als zwijgers, als krachtpatsers, als minnaars, als vechters. Het zijn bloemen die ademen, verschijnen, verdwijnen, of eenvoudig: zich tonen om zichzelf.

Janet Meester, 1996